Opvoeden was vroeger een kwestie van vallen en opstaan en (lijf)straffen. Vanaf zeer jonge leeftijd werden de kinderen  gedwongen  mee te werken  om de vele monden in het gezin te kunnen vullen. Freewheelen en plezier maken in de pubertijd was er ook niet  bij. Opvoeden en gezag  liggen tegenwoordig onder zwaar vuur. In het gezin, in het uitgaansleven, op de sportvelden, kortom overal hebben we te maken met conflictsituaties. Ouders  leggen de verantwoording voor de opvoeding van hun kroost steeds meer neer bij derden. Het onderwijs bevindt zich mede daardoor  in zwaar weer. Afgelopen donderdag en vrijdag maakten veel onderwijsgevenden een statement door voor de tweede maal dit schooljaar te gaan staken. Veel landgenoten hebben nog de ouderwetse leerkracht van vroeger op het netvlies. Tegen half negen arriveren, de dienstfiets in de stalling plaatsen en met de aktetas in de hand  – daarin vier boterhammen, een halve liter  volle melk en een appel – de collega’s goede morgen wensen. Om twaalf uur lunch en wat nakijkwerk. Na drie uur nog even kort wat inktpotjes bijvullen en hoppa tegen half vier aan de thee bij moeders de vrouw. Hoe anders is het tegenwoordig.  Uw schrijver en meester kijkt in dit epistel terug naar de school in vroeger tijden. Met een klein beetje soepelheid kun je een parallel leggen met een voetbalteam (lees: de veteranen) en zijn coach(es). Een korte historie van de leerling en zijn leermeester.

Het is in de 8ste eeuw wanneer de Frankische koning Karel de Grote bepaalt dat alle Frankische jongens, dus ook de Nederlandse, naar school moeten. In praktijk blijkt dat dat lang niet voor iedere jongen geldt: zeker op het platteland wordt het belang van onderwijs onderschat. De investering van onderwijs moet zich in de toekomst bewijzen, terwijl de meeste kinderen al vroeg aan het werk gaan om de familie te helpen het hoofd boven water te houden. Er zijn parochiescholen en elke parochie moet een schoolmeester aanstellen hetgeen er in praktijk op neer komt dat de koster een aantal jongens leert lezen en schrijven. Lezen, schrijven, zingen en bidden wordt de leerlingen bijgebracht met harde hand. Doel van Karel de Grote voor deze alfabetisering is de verspreiding van het christelijke geloof. Het lezen van de bijbel is daarom een belangrijke manier om dat geloof onder de aandacht te brengen en zo een religieuze eenheid in zijn rijk te creëren. De gang naar het klooster is voor een jongen in die tijd een keuze voor het leven. In de 12e eeuw trekken mensen naar steden. Door de bevolkingstoename en de economische groei die daarmee gepaard gaat, heeft men behoefte aan geschoolde burgers. Het onderwijs is dan nog voornamelijk in handen van de geestelijken en om handel en ambtenarij te bevorderen laten ze jongens toe. In zo’n kloosterschool volgen die jongens zowel onderwijs in de onder- als in de bovenbouw. In de eerste fase ligt de aandacht vooral op lezen, schrijven en zingen. Latijn is voor verdere ontwikkeling onontbeerlijk: elke vervolgstudie is in deze taal. In de bovenbouw wordt de aandacht uitgebreid op het gebied van de taal en de wiskunde. Een (universitaire) vervolgstudie is dan voor een enkeling weggelegd die bijvoorbeeld rechten of theologie kan studeren. Het wordt in die periode voor meer kinderen mogelijk zich te ontwikkelen zonder daarbij voor het leven een klooster in te moeten. In de middeleeuwen zijn er weinig boeken, aangezien die nog met de hand worden geschreven. Leraren lezen teksten en psalmen voor en de leerlingen leren die dan uit het hoofd. Schrijven gebeurt met een ganzenveer en inkt wat in het begin nogal problemen oplevert. Leerlingen oefenen daarom met een schrijfstift op een wastafel. Dit is een plaatje van hout of metaal waarop een waslaag is aangebracht. Met een metalen stift, een stylus, kerven de leerlingen de letters in een wastafel. Met de platte achterkant kunnen ze de geschreven letters wegkrassen om de wastafel opnieuw te gebruiken.  De leerlingen hebben het niet gemakkelijk, aangezien lijfstraffen met roede of stok de normaalste zaak van de wereld zijn. Het niveau van de scholen verschilt flink. De kwaliteit van het onderwijs hangt vooral af van de kennis van de leraar.

In de eeuwen die volgen komen er steeds meer dorpen en steden bij en groeit het aantal mensen. Er verschijnen parochiescholen waar kinderen les krijgen van een pastoor. Vanaf die tijd ontstaan dorpsscholen, stadsscholen en bijscholen en stadsbesturen richten Latijnse scholen en Groote scholen op. De bijscholen zijn voor jonge kinderen, dus ook voor meisjes, op een laag niveau. Deze scholen passen hun programma aan aan de vraag uit de samenleving. De voertaal is Nederlands en Latijn wordt niet als vak aangeboden. In de 16e eeuw ontstaat de religieuze strijd tussen de protestanten en de katholieken. Hierdoor mogen katholieken geen les meer geven. Kinderen krijgen les vanuit een protestantse visie en katholiek lesmateriaal is verboden. Er zijn dan nog geen echte scholen.  Leraren geven les in de gebouwen die voorhanden zijn. Het is er vaak onhygiënisch en veel kinderen worden ziek op school. Alle leeftijdsklassen zitten door elkaar. Leerlingen leren zelfstandig en de oudere kinderen helpen de jongere kinderen. Leraren ontvangen alleen loon voor kinderen die naar school gaan en in de jaarlijkse oogsttijd bezoeken maar weinigen de klas. Ook in deze tijd gaat het geven van onderwijs gepaard met harde hand: lijfstraffen zijn normaal en domme leerlingen moeten rondlopen met een zogenaamd ezelsbord. Kinderen die liegen, stelen of onbeleefd zijn, moeten van de leraar het dorp door met een schandbord. Kinderen die vervelend zijn, krijgen de pechvogel naar zich toegegooid. Een pechvogel is een stoffen vogel gevuld met zaagsel of erwten.

De leerling moet de pechvogel naar de leraar terugbrengen en krijgt slaag met de plak: een houten stok die op de vingers en de knokkels van de leerling wordt geslagen. Pas in 1820 wordt het lijfstraffen bij wet verboden. In de Gouden Eeuw is Nederland rijk en er wordt relatief veel geld besteed aan onderwijs. Door de gigantische groei van de economie is onderwijs een noodzaak. Als de Gouden Eeuw ten einde loopt en de economie slechter draait, neemt ook de noodzaak voor onderwijs weer af. Pas met de industrialisering vanaf de 18e eeuw is er weer een toename te bespeuren. Toch is in het midden van de 19e eeuw een minderheid in de West-Europese geïndustrialiseerde landen geletterd.

Onder invloed van de Verlichting verandert de opzet van de school in de 18e en 19e eeuw. Het idee is dat kinderen door goed onderwijs brave en productieve burgers worden. Er ontstaan armenscholen. Niet het onthouden door het opdreunen ervan, maar inzicht in en samenhang van lesstof staat centraal. Het kind wordt gezien als een kind en niet als een jongvolwassene. In de 19e en 20e eeuw breekt in Nederland de schoolstrijd uit. Dit is een ideologische strijd over de vormgeving van het onderwijsbestel. Onder Frans bewind is er een strenge scheiding van kerk en staat, waardoor scholen met een religieuze inslag geen subsidie meer krijgen. In 1848 komt er een bestel van openbare en bijzondere scholen. Pas in 1917 ligt in de wet vast dat de overheid zowel openbare als bijzondere scholen financiert. In 1874 besluit de overheid dat kinderarbeid verboden is. Door de weinige controle neemt de kinderarbeid niet af. Dit gebeurt pas als de overheid in 1901 de leerplicht invoert. Daardoor moeten kinderen tussen de 6 en de 12 jaar verplicht naar school. Er kunnen uitzonderingen worden gemaakt: tijdens bijvoorbeeld de aardappeloogst mogen kinderen verzuimen. Later komt hiervoor de grote vakantie (vakantie van 6 weken) in de plaats. Het leesplankje doet rond 1900 zijn intrede. Het meest bekende stamt uit 1906 die begint met ‘aap, noot, mies’. De tekeningen zijn van Cornelis Jetses, die ook de tekeningen verzorgt van de bekende leesboekjes Ot en Sien. De ganzenveer is vervangen door de kroontjespen en de inktpot. In klad werken de kinderen met lei en krijt. Er zijn nog steeds strenge regels.

Kinderen moeten rechtop zitten met de armen over elkaar, twee aan twee naar buiten gaan, luisteren, hun mond houden en 2 vingers opsteken voor de gang naar het toilet. De klassen bestaan uit ongeveer 50 leerlingen. Alleen kinderen die alle lesstof tot zich hebben genomen, mogen naar de volgende klas. Lokalen krijgen een kolenkachel en een schoolbord. De lokalen hebben hoge ramen van wel 4 meter hoog, om zo veel mogelijk licht binnen te laten. Er is wel gasverlichting aanwezig. De kinderen zitten meestal 2 aan 2 met het raam aan de linkerkant, omdat de meeste kinderen met rechts schrijven. In de loop van de 19e eeuw ontstaat er behoefte aan voortgezet onderwijs als voorbereiding op een beroep.

In 1863 komt de Wet op het middelbaar onderwijs tot stand. Deze wet voorziet naast de hbs (hogere burgerschool voor handel en bedrijf), en de mulo (meer uitgebreid lager onderwijs), in landbouwscholen.    In de 20e eeuw komen er meer schoolsoorten voor voortgezet onderwijs en specifieke beroepsopleidingen bij. Tot de 19e eeuw kan echt iedereen onderwijzer worden. De onderwijzer leert zijn vak aan een leerling, die vervolgens zelf het vak beoefent. Er zijn onderwijzers die zelf nauwelijks kunnen lezen en schrijven. De eerste kweekscholen ontstaan in 1806. Iedereen die onderwijzer wil worden, moet vanaf dat moment een examen afleggen. Vanaf de jaren ’70 als de democratisering in volle gang is en de meester en juf op sommige scholen al met meester Piet en juf Carola mogen worden aangesproken, verandert er in enkele decennia enorm veel. De CITO doet zijn intrede en zal alles en iedereen in zijn wurggreep gaan houden. Veel ouders behandelen hun kind als een prins of prinses en deze in de watten gelegde koters moeten allemaal naar het VWO of minimaal naar het HAVO. De invloed van buitenaf , ouders, politiek, media enz. groeit met het jaar en de druk neemt toe. Niet alleen voor de meester of juf. Ouders en kinderen voelen die enorme druk om te presteren maar al te goed. In hun vrije tijd gaat deze prestatiedrang door. Pa, die ooit in het 12e van Bal op het dak heeft gespeeld, ziet in zijn zoon van 7 al een nieuwe Messi en probeert elke zaterdag in woord en gebaar het kleine voetballertje en zijn team naar grote hoogtes te brengen. Moeders denkt op haar beurt dat in haar dochter de nieuwe Beyoncé schuilt en schrijft haar in voor The Voice of een andere afschuwelijke tv-show.

Bij het veteranenvoetbal stopt het opvoeden niet. Integendeel. Terwijl steeds meer spelers hun opvoedingsskills als oppas-opa in de praktijk proberen te brengen, moeten de coaches alle zeilen bijzetten om de oudjes in het gareel te houden. De veteranen overschatten hun voetbalkwaliteiten schromelijk. Reageren als een verwend kind wanneer zij worden gewisseld. Hebben week in week uit moeite met het gezag van de scheidsrechter. Bekritiseren wekelijks de opstelling en tactiek en vinden elke nederlaag de schuld van de leiding. Enz. enz. Uw schrijver heeft de schoolboeken nog maar eens uit de kast getrokken om e.e.a. kracht bij te zetten. De quote van Franse filosoof Rousseau: “Als men jong is moet men  wijsheid bestuderen, als men oud is moet men haar in de praktijk brengen”  viel daarbij het meest in het oog.

Afgelopen zaterdag speelden de vets tegen het Alphense ARC. Uit werd met maar liefst 7-0 verloren, maar door de laatste goede resultaten waren de verwachtingen hoog gespannen. Ondanks een tsunami aan afzeggingen werd toch een goed team op de been gebracht. Veld 5 was jammer genoeg matig te bespelen, waardoor het spelpeil beneden verwachting bleef.

De Alphenaren konden hun tikkie takkie-spel naar harte lust tentoonspreiden en behoudens een korte opleving door Meindert Zwanenburg, die de 1-1 liet aantekenen, waren de oudjes van de FCO kansloos. Gelukkig was Gert Kats bereid doelwachter te zijn, anders was de uitslag waarschijnlijk hoger uitgevallen dan de 1-4,  die na 90 minuten op het scorebord stond. Na afloop van de wedstrijd werd wederom de tactiek en opstelling onder de loep gelegd. Het viel Kees op dat er aan de linkerkant nauwelijks een activiteit te bespeuren viel. Sterker nog, grote delen van de wedstrijd waren er alleen op de rechterzijde van het speelveld spelers te zien. De goedlachse v.d. Stoktelg had er een verklaring voor. Met een grijns op het gelaat legde hij uit dat alles te maken had met de politieke voorkeur van de ggl. Deze zou hardnekkig – tegen alle tendensen in  – vasthouden aan de “linkse kerk” en dat zet met name bij Leo, maar ook bij Marco en Roeland kwaad bloed. De genoemde verdedigers zijn  vrij reactionair te noemen, hoewel de  voorkeur van Roeland – waarschijnlijk CU –  minder rechts zal zijn. Gelukkig was van Vliet en den Butter er niet bij anders was de balans zaterdagmiddag gigantisch doorgeslagen naar de rechterzijde van het politieke spectrum. Jaap is gelukkig matig liberaal en stemt D66. Harry stemt slechts op mooie vrouwen en ook de Waal is alleen geïnteresseerd in rokken uit  de politiek. De politieke signatuur van Johan is bekend:  liberaal-christelijk. Fred en Edwin stemmen al jaren VVD en ook de Montfoortenaar John v.d. Horst is een behoudende stemmer: CDA  Ad is al meer dan 50 jaar lid van de Boerenpartij van Koekoek. De partij bestaat al heel lang niet meer, maar toch. Richard is niet te doorgronden, maar Harold heeft duidelijk voorkeur voor Dijkhoff en consorten. Jeroen stemt op FVD en Mark is zweeft tussen de witte uit Venlo en  Baudet. Gelukkig heeft uw schrijver een grote steun aan sociaal-democraat Jan Eykelestam. Tegen alle trends en meningen in blijft hij vasthouden aan de nazaten van Joop den Uyl. Keeper Martien Kwakernaak is van huis uit een CDA-stemmer. Hij uit zich meestal zeer gereserveerd. Afijn, volgens Kees zijn dus alle gezagsondermijnende activiteiten te wijten aan de linkse voorkeur van uw schrijver. Overstappen naar de rechterzijde zou zijn statuur een boost geven. Leo vond dit niet genoeg. In de sociale media moest ondergetekende met de billen bloot en zou toe moeten geven dat ie jarenlang fout is geweest. U begrijpt dat deze ongelijke strijd – twee aanhangers aan de linkerzijde en ruim 20 aan de rechterkant –  nauwelijks is te winnen. “We shall never surrender”, sprak Winston Churchill in het Lagerhuis aan het begin van WOII. Waar van akte.