Het was een kille, natte voorjaarsdag – meer dan 50 jaren geleden – toen ik met mijn vrienden van de Oude Singel door de natte straten van ons stadje kuierde. Het visseizoen was nog niet geopend, 1 juni als ik mij dat goed herinner, van voetballen zou even niks komen vanwege een bal door de ruit van Piet “Paaltjes” Versluis en boer Kees Boere was ons even zat waarschijnlijk. In de herfst –  en winterdagen liepen wij steevast met laarzen aan onze voeten. De meesten van ons hadden daarnaast twee paar schoenen. Eén paar voor de zon – en feestdagen en één paar voor doordeweeks. Het laatste paar gebruikte je ook voor de potjes voetbal in het Plesman Plantsoen. Als we niet voetbalden trokken we allemaal onze zwarte laarzen aan. We zaten allemaal in de vijfde klas van de lagere school en waren nog geen lid van een voetbalclub. In die tijd bestond het pupillenvoetbal nog niet en kon je dus pas de kicksen aantrekken wanneer je speelgerechtigd was voor de C-junioren. Dan was je dus rond je 12-de jaar. Binnen enkele maanden zou de zomervakantie aanbreken en daarna het laatste jaar van de grote school ingaan. Het was tegelijkertijd het teken om je aan te melden bij het voetbal. Ikzelf was reeds bij mijn geboorte lid gemaakt van OVS volgens mijn vader. Velen trokken dit jaren later sterk in twijfel en van dit feit is ook nooit enig bewijs gevonden moet ik eerlijk bekennen. Afijn, we slenterden die druilerige dag over de nat glimmende klinkers en één van ons kreeg plots een goed idee. “We gaan naar Teunis.”, riep Hans de Bruijn luid door de straat. “Teunis?”, vroeg ik nieuwsgierig. “Wie is dat nou weer?” “Bij hem moet je zijn om lid te worden van UNIO.”, antwoordde mijn vriend André Koops. Zoals de meesten van u wel weten, was mijn oude heer vergroeid met de andere club OVS en al vanaf de oprichting 13 augustus 1932 lid. In de oorlogsjaren werd hij op 25-jarige leeftijd penningmeester en zou dit 30 jaar blijven. Mijn goede vriend Hans Nederend keek mij begrijpend aan, maar zweeg in alle talen. Na enkele minuten belden wij aan in de Gerard Davidstraat. We hadden geluk: Teunis was thuis. Waarschijnlijk had hij een snipperdag en goed geluimd deed mister UNIO open. “Wat kan ik voor jullie doen jongens?” Bijna in koor riepen mijn vrienden dat zij graag op voetbal wilden. Teunis liep terstond naar achter en haalde pen en papier tevoorschijn. Eén voor één noteerde hij de namen van mijn gabbers. Ik stond een beetje bedremmeld achteraan en toen alle namen waren genoteerd riep hij: “En jij? Wil jij geen lid worden van UNIO?” Ik was sprakeloos van zoveel brutaliteit en kon minuten lang geen woord uitbrengen. Hans Nederend, we noemden hem soms plagerig Poepie, begreep mijn gedachtes en antwoordde: “Dat zal niet gaan, zijn vader is Cor v.d. Klis!” “Aha!”, lachte hij mij toe. “Dan houdt het op jongen.” Mijn ademhaling normaliseerde zich weer en ook mijn hartritme kreeg weer een geruststellende slag te pakken. Opgetogen en druk kletsend liepen mijn vrienden huiswaarts, maar ik slofte een beetje stilletjes achteraan. Terug op de Oude Singel werden al snel de laarzen uitgedaan en vervangen door de half versleten doordeweekse schoenen. Na enkele ogenblikken stonden Ton Pardoel en Hans de Bruijn op het midden van het halfvergane grasveld van ons plantsoen en begonnen aan het poten om als eerste partij te mogen kiezen.

Manus